zaterdag 26 maart 2011

Roodkapje en de vrouwenmaffia

We zagen reeds dat de 4 oermythes fungeren als dragers van betekeniselementen en -structuren die richtinggevend zijn in de groeit van neonatus naar “gecastreerd wezen”. [[Binnen de psychoanalyse betekent "castratie" het afzien van een bevrediging. Zo zijn er bij Dolto verschillende zogeheten castraties in haar theorie, 1 voor elke fase: de fasen zijn de orale (thema zorg), de anale (thema zindelijkheid, productie, "inhouden" en zelfstandigheid), de niet oedipale genitale (inzicht in genealogie)en de genitale oedipale (inzicht men later zelf een leven moet opbouwen en niet kan teren op de relaties met de ouders). ]]. Toch rijst er nog een probleem. Om rekenschap af te leggen van de lotgevallen van het jonge meisje schiet deze collectie van 4 oermythes tekort. Wanneer ik naar mijn praktijk kijk, dan zie ik dat er zich enkele specifieke zaken voordoen bij meisjes/vrouwen die niet verklaard kunnen worden door de 4 voorgaande mythes. Het betreft hier de gevolgen van de matriarchale angst om narcistische kwetsuren die maakt dat deze moeders bang zijn dat hun dochter hun te snel ontgroeit en zich aan vader zou hechten.

1. De matriarchale lijn of “De Vrouwenmaffia”
Zo bestaan er bij deze vrouwen problemen die gerelateerd zijn aan de “matriarchale lijn”, waar ze zelf deel van uitmaken. Dit ziet men niet bij jongens een succesvolle vaderlijke identificatie hebben opgebouwd. Deze situatie geeft aanleiding tot enkele specifieke problemen die gerelateerd zijn aan het vrouw-zijn. Met het vrouw-zijn bedoelen we de identificatie met de moeder en de plaats binnen de matriarchale lijn, de mate van toegestane deviatie van de idealen die leven binnen deze matriarchale lijn, vooral met betrekking tot de verhouding tot mannen en het eigen genot als vrouw (vector S), naast het genot als moeder.

[[even situeren: de Szondiaanse theorie kent de vectoren (in volgorde volgens de ontwikkeling van het kind): C > S > P > SCH, welke samenvallen met de verschillende fasen bij Dolto: orale fase en orale castratie (C), anale fase en anale castratie (S), genitale niet-oedipale fase en castratie (P) en genitale oedipale fasen en castratie (SCH). Aan elk van deze fasen waren ook mythen te koppelen: het aardse paradijs (C), Oedipus (S), Kaïn en Abel (P) en Isaac en Abraham (SCH)]]. We vermelden voor het leesgemak verderop de tekst ook nog dat vector C bestaat uit vier factoren die ook elk een volgorde kennen: (m+ , = "aanklampen"),(d- , = "kleven"),(d+ , = "op zoek gaan"),(m- , = "loslaten"). (S) bestaat uit(h+ , = "vragen"),(s- , = "ondergaan"),(s+ , = "domineren"),(h- , = "geven"). (P) bestaat uit (e- , = "doden"),(hy+ , = "tonen"),(hy- , = "verbergen"),(e+ , = "goedmaken"). (SCH) bestaat uit (p- , = "nbij alles horen"),(k+ , = "alles hebben"),(k- , = "afzien van, ontzeggen, niet hebben"),(p+ , = "alles zijn").Deze tekens kunnen gebruikt worden bij bepaalde woorden of thema's uit mythes om een bepaald statium in het ontwikkelingsverloop aan te duiden

De idealen zijn veelal ingegeven door onderliggende taboes. Zo kan een moeder, tante, oma,… zich al eens gaan inmengen in de partnerkeuze. Dit wordt soms veroorzaakt door een vroeger verbod van bvb de oma tenaanzien van de moeder om een relatie te hebben met de man die haar liefde wegdraagt. De moeder moest bvb trouwen met een man die ze niet wenste, met alle huwelijksproblemen (enkel moeder zijn maar geen partner, overspel, geen seksuele relatie,…) als gevolg. Over deze oorzaak kan niet gesproken worden met de dochter, integendeel, een gelijkaardig verbod wordt haar vaak gepresenteerd. Tegelijk worden mannen negatief afgeschilderd in het spreken van de leden van de matriarchale lijn, worden dochters dichterbij de matriarchale lijn getrokken waardoor de afstand met de mannen vergroot. De problemen vergroten hierdoor ook nog, wat leidt tot een vervulling van wat gevreesd werd. We spreken hier over een echte “self-fullfilling prophecy” met als resultaat dat de dochters hun man verlaten en zich bij de matriarchale lijn voegen om dezelfde verboden weer te installeren bij weer nieuwe leden van dezelfde matriarchale lijn. Het is alsof vrouwen die hun rol van seksuele partner hebben verruild voor die van moeder, hun eigen dochters uit verbitterdheid verbieden een seksuele partner te zijn voor hun geliefde waardoor deze hetzelfde trauma als de moeder moeten ervaren.

Soms ziet men pogingen van deze dochters om zich los te maken van de eisen van deze matriarchale lijn teneinde zich meer te kunnen wijden aan het eigen gezin en de eigen partner. Deze pogingen worden veelal tegengewerkt door de “vrouwenmaffia”. Ik kies hier specifiek de term “maffia” aangezien er hier net zoals bij de klassieke maffia ook Godmother een centrale rol heeft (vgl met de Godfather) en er ook codes gelden als “omerta” (je praat niet over je problemen met mensen buiten de familie, taboes blijven verzwegen) en vendetta (een dochter die devieert van de matriarchale geboden wordt verstoten en dus symbolisch gedood). Wanneer de dochter bijvoorbeeld geen zin heeft om weer eens te komen eten (het draait veel om komen eten bij de ouders, of op weekenddagen bij de grootouders taart eten), gebeurt het dat de zussen, de zussen van moeder of moeder al snel aan te telefoon hangt om te vragen waar de dochter was, of er soms een probleem is. Hier spreekt niet de Stem van god (zoals in de hierboven besproken 4 oermythes) om de gewetensgeboden te declameren, maar de stem van “de moedergodin” ofte The Godmother die de geboden van de matriarchale lijn declameert. In vele gevallen durven ze hierdoor niet te lang afwijken van het pad dat de matriarchale lijn uitstippelt en zijn ze al snel weer present op “taart- en koffienamiddagen” bij oma. Oma/ moeder zal in die gevallen zelden als eerste zelf bellen of op bezoek komen, de (klein)dochter moet haar plaats kennen en als eerste weer naar oma/mama bellen of op bezoek komen. Pas nadien zal The Godmother weer toegeeflijk zijn naar haar dwalende kleindochter.

2. Conflicten tussen de matriarchale en de patriarchale lijn.
De problemen die kunnen voortkomen bij deze niet opgeloste conflicten tussen de patriarchale eis en de matriarchale eis waarbij de matriarchale de bovenhand krijgt kennen veelal een oraal karakter. Met oraal karakter bedoelen we hier alles wat te maken heeft met de zorg (vector C, factoren m+ en d-), de voeding, de zelfstandigheid, de keuzevrijheid. De orale problemen duiken op aangezien het anale en het genitale niveau niet bereikt worden. Het verbod op anaal (zelfstandigheid) en genitaal (volwaardig seksueel partnerschap) genot maakt dat de libido regresseert naar een stadium van oraal genot. Zo ziet men bij vrouwen die problemen hebben met de matriarchale lijn veel eetproblemen (anorexia, boulemia) ontstaan, evengoed als de incapaciteit zelfstandig moeder te zijn of een seksuele partner te zijn van hun echtgenoot. Deze fixatie op het orale niveau maakt genitaal genot onmogelijk. We lezen genitaal hier in meerdere betekenissen: procreatief en seksueel. Wat de procreatie betreft zien we bij deze vrouwen veel problemen rond zwangerschap, wie van de zussen of kleindochters eerst zwanger mag of moet worden, afkeuring bij het niet willen of kunnen hebben van kinderen, … Wat de seksualiteit betreft zien we een afwezigheid van seksueel genieten, anorgasmie, vaginisme,…

Szondiaans aangegeven zien we vrouwen die in vector S verkeren (de verleiding door de man, weg van de matriarchale lijn). De vrouwenmaffia roept de dochters terug naar de eettafel (vector C: factoren m+ en d-: zorg, samenkleven, eten). Dit roept soms wel onderdrukte woede op bij de dochters die zichzelf straffen voor hun pogingen een eigen verlangen te ontwikkelen (vector P) . Wanneer ze er in slagen zich los te maken, maar wanneer de matriarchale lijn dit niet goedkeurt en de dochter vervolgens verwerpt (vendetta), ontstaan problemen van onbewuste zelfbestraffing. Hier situeren zich dan problemen van paroxistische aard, zoals verborgen eet-aanvallen (Vector P, (e-hy-)) of dwanghandelingen (Vector P, (e+hy+)) . Zo moet ik denken aan een patiënte die sterk gevangen zat binnen de vrouwenmaffia. Haar twee zussen keerden weer dagelijks terug naar de moederlijke eettafel nadat ze van hun man gescheiden waren. Zijzelf wou dat niet maar wenste tijd te investeren in haar gezin en keerde dus niet terug naar de moederlijke eettafel. Aangezien ze zich in haar Boven-Ik nog niet bevrijd had van de eisen van de “Stem van de Moedergodin” ze werd dan door haar geweten (niet de Stem van god, maar de Stem van de moedergodin of Godmother van de vrouwemaffia) gestraft met dwanghandelingen. Telkens zij haar winkel wou verlaten aan het einde van een werkdag, of wanneer zij haar eigen huis wou verlaten om iets leuks te gaan doen, traden er onmiddellijk dwanghandelingen op die maakten dat hij haar huis of winkel (hier in het onbewuste aanwezig als symbolen voor moeders huis dat zij niet mag verlaten) niet kon verlaten. Ze mocht met andere woorden het (moederlijke) huis (of de winkel) niet verlaten om een eigen genot te gaan beleven.

3. Voor meisjes begint het oedipuscomplex pas na de oedipale castratie.
Volgens Dolto begint voor het meisje het oedipuscomplex pas eens het incestverbod geïnstalleerd is. "Le dire de la prohibition de l'inceste fait sortir le garçon de l' Oedipe, il fait au contraire entrer la fille dans l' Oedipe…" (Dolto, 1984: 195). Hier wordt het meisje volgens Dolto geïntroduceerd in het Oedipuscomplex dat zich in de volwassenheid uit in het op zoek gaan naar een andere Vadernaam (een partner uit een andere familie) waaronder ze zich kan inschrijven, aangezien een man met dezelfde Vadernaam als de vrouw (in casu: de dochter) zich ook niet mogen voortplanten. In deze zoektocht speelt de rivaliteit tegen de moeder, eventueel overgedragen op het beeld van andere meisjes van haar leeftijd en uit haar omgeving. Dolto merkt ook nog op dat de “orale castratie” inhoudt dat men zich los maakt van de uitspraken van de moeder: “La castration orale consiste, par exemple, à rendre un enfant indépendant des dires de sa mère, c'est-à-dire à permettre à l'enfant de juger lui-même s'il est d'accord” (Dolto, 1982:238 ) , Dit betekent dat men zijn eigen woorden durft uitspreken in plaats van alleen de woorden van de moeder te herhalen en dat men een een andere mening durft te hebben (ook al moet men desalniettemin soms gehoorzamen).

De genoemde rivaliteit is o.a. een product van de strijd met de “vrouwenmaffia” of “matriarchale lijn” waar de dochter zich (een tijd lang) van poogt los te maken door zich te schikken naar de eisen van de “patriarchale lijn”. Wanneer dit niet lukt, keert ze weer braaf terug en starten de bovengenoemde problemen met een oraal karakter (gerelateerd aan vector C). Voor de jongen stelt zich zulk een strijd niet, tenzij in het geval van een identificatie met het verlangen van de moeder. Hij heeft zich in het geval van een identificatie met de vader ingeschreven onder de Vadernaam en daarmee is de zaak rond. Meisjes daarentegen moeten vervolgens een nieuwe man vinden onder wiens Vadernaam zij zich kunnen inschrijven. Dit loopt gelijk met het feit dat jongens met een vaderlijke identificatie zich eerst aanklampen (m+) aan de 1e Ander (de verzorgende moeder), en haar daarna tot liefdesobject kunnen verheffen binnen het oedipuscomplex. De rivaliteit viseert de 2e Ander. Voor meisjes geldt dit niet: ze hechten zich eerst aan de moederfiguur (1e Ander) en dienen deze vervolgens los te laten (m-) om zich aan de 2e Ander, eventueel de vaderfiguur te gaan hechten. Dit maakt dat ze moeten rivaliseren met degenen aan wie ze eerst gehecht waren. Freud wees reeds op deze situatie in Een kind wordt geslagen (Freud, 1919e :82). Wanneer het meisje dan tegenstrubbelingen ervaart van de kant van de moeder bij het zich losmaken van de 1e Ander en het zich aanhechten aan de 2e Ander ontstaan er geheid problemen op het vlak van de identiteit. Dit komt doordat de fases van “imitatie van de moeder” ( om geliefd te worden door de vader) en de “rivaliteit met de moeder” (om de liefde van de vader) samenvallen. Sommige moeders weten hier geen raad mee (dit kwetst hun narcisme te hard) en verbieden de dochter zich te hechten aan de 2e Ander. Daardoor treden er barsten op in de identiteit die zij heeft opgebouwd aan de hand van de imitatie van de moeder, waardoor problemen opduiken op het vlak van de moederrol, het zwanger zijn, de rol van partner van haar man, …

4. Kleine Hans en het moederlijke gevaar.
Alvorens “Roodkapje en de boze wolf” te bespreken dienen we even af te wijken van het rechte pad. Een belangrijke factor die hier speelt is de angst. Deze angst kunnen we, in de lijn met Verhaeghe’s lezing van de angst van Kleine Hans (Verhaeghe, 2009b: 18,33) , zien als een angst voor de imaginaire wrede vader die jammerlijk genoeg ontbreekt. Daardoor vreest het kind te regresseren naar een afhankelijkheid van de moeder. Daarom installeert het kind een fobisch object dat het interne driftgevaar (opgewekt door de angst te regresseren) naar buiten toe projecteert op, veelal, een dier dat dan de eigenschappen toegeschreven krijgt van de imaginaire wrede vader. Het kind vreest dan dat het dier hem zal bijten of doden (castreren). Deze ontwikkelingsfase is noodzakelijk wil een kind neurotisch worden. Een kind heeft het met andere woorden nodig eventjes fobisch te zijn. Dit moment van de ontmoeting met de imaginaire vader (in het fobisch geïnvesteerde object of dier) valt te situeren in de Stem van god die Abel en Kaïn aanspreekt. Indien een persoon dan niet fobisch wordt opent zich de weg naar de psychose . Kaïn is bijvoorbeeld niet bang van het verbod van god zijn broer niets aan te doen (Gn 4,6-7). De genese van de fobie schrijven we dus in in het veld van vector P, waar het geweten geïnstalleerd wordt. Het is de Stem van het geweten dat de angst uitlokt door het verbod uit te spreken dat het kind niet meer aan moeders rokken mag blijven hangen. Ook bij “De Wolvenman” zien we dit gebeuren: op het moment dat de castratie zich aandient (Freud, 1918b [1914]: 504) komt de droom waarbij de dan nog kleine Wolvenman in zijn droom doorheen zijn raam de wolven in een boom ziet zitten (ibidem: 499-500).

5. Bettelheims moralisme
Voor mijn lezing van het sprookje van “Roodkapje en de boze wolf” ben ik uitgegaan van het redelijk onverklaarbare gegeven dat Roodkapje de wolf aanziet als haar grootmoeder. Dit is op zich raadselachtig. Hoe kan Roodkapje de boze wolf, die volgens Bruno Bettelheim in The Uses of Enchantment. The meaning and importance of Fairy Tales (Bettelheim, 1975) staat voor de vaderfiguur of man waar de moeder voor waarschuwt, nu aanzien als de grootmoeder? Dit heeft mij lang bezig gehouden. Bruno Bettelheim ontwikkelt in zijn lezing van het sprookje van Roodkapje en de boze wolf (ibidem: 166-183) de these dat de moeder het jonge en onbesuisde roodkapje waarschuwt voor de gevaren van het te snel vrouw willen zijn. Bettelheim stelt onderandere dat Roodkapje zich laat verleiden door de boze wolf, en degradeert tot een gevallen vrouw, om via de wedergeboorte uit de buik van de wolf herboren te worden als een goed meisje dat nu op het rechte pad blijft en zich mooi schikt naar de eisen van het realiteitsprincipe en moeder (ibidem: 181). Dit is een moralistische lezing van het sprookje die het meisje moet weghouden van de gevaren van de seksualiteit. Het is met dezelfde argumenten als Bettelheim dat de vrouwenmaffia schermt.

Dat is volgens mij één mogelijke lezing die zich enkel op de wolf richt. Maar zoals Verhaeghe deed vermoeden in zijn lezing van de fobie van Kleine Hans, menen we dat er hier achter de angst voor het fobisch geïnvesteerde dier ook nog een angst schuil gaat voor de regressie naar de moeder en bij uitbreiding de matriarchale lijn. Dit zou de basis kunnen vormen voor een tweede lezing van het spookje van Roodkapje en de Boze Wolf. De in dit sprookje voor de toehoorder opgeroepen angsten kunnen nuttig zijn om iemand iets van het realiteitsprincipe bij te brengen (niet afdwalen van het rechte pad!), maar kunnen ook op een geperverteerde wijze gehanteerd worden waardoor de dochter niet meer los kan van de matriarchale lijn en zich dus niet meer laat verleiden door mogelijke boze wolven, maar waardoor ze ook geen goede jager meer ontmoet.

6. Oerversie: De Valse Grootmoeder
Aangezien er hier het moeilijk te begrijpen gegeven opduikt dat Roodkapje de wolf abusievelijk aanziet als haar grootmoeder,vermoed ik dat dit, net zoals een symptoom, voortkomt uit een narratief compromis tussen 2 versies: een oudere verdrongen versie (waarschuwing voor het matriarchale gevaar: pas op als je te klein wil blijven) en een nieuwere versie (waarschuwing voor het patriarchale gevaar: pas op als je je aan een man wil binden) die de redenen waaruit de oorspronkelijke versie voortkomt moest helpen verdoezelen. Maar net zoals bij ieder symptoom toont het verdrongene zich langs de weg van de verdringing. Het compromis dat hier mogelijks speelt is een afstemming van een vroegere voor het matriarchale waarschuwende versie van de volksvertelling op een nieuwere toevoeging die voortkomt uit de patriarchale eisen en de matriarchale eisen daartegen. Het vermoeden bestaat dus dat er een oudere variant bestaat met “primitievere” kenmerken. Waar de kenmerken bij Roodkapje en de boze Wolf dus van genitale aard zijn (met bloemetjes plukken, boze verleidende wolven en een rood (=erotische kleur) kapje als symbolen), vermoeden we meer orale componenten (het mandje met eten). Het vermoeden van een sterkere aanwezigheid van orale kenmerken baseert zich ook niet in het minst op het feit dat de door Roodkapje onopgemerkte gedaanteverandering van grootmoeder in de boze wolf gebeurde via het opeten van de grootmoeder. Merk ook op dat bij oude 'totemische religies' de identificatie (=gelijk worden aan) met de totem-god gebeurde door het opeten van het totemdier. Wanneer we op zoek gaan naar oudere versies, zogeheten oerversies van de mythe, vinden we het sprookje van De Valse Grootmoeder (Millien, 1886-87). Het sprookje wordt hieronder integraal weergegeven:

“ Once upon a time a girl was walking through the woods with a basket of goodies for her grandmother, when she met a wolf. "Good day," said the wolf. "Where are you going so early in the morning?" Now the girl did not know that the wolf was a wicked animal, so she told him that she was going to visit her grandmother, who lived on the other side of the woods. She continued merrily on her way. The wicked wolf ran on ahead and arrived at the grandmother's house before the girl. He crept inside, leaped on the poor grandmother, and ate her up, saving only a pitcher of blood and a piece of flesh. He then climbed into the grandmother's bed, and waited for the girl. The girl soon arrived, and knocked at the door. "Just let yourself in," said the wolf, disguising his voice. "You must be hungry from your long walk through the woods. Do eat some of the meat that's on the kitchen table. And the girl ate from her grandmother's flesh. "You must be thirsty from your long walk through the woods. Do drink from the pitcher that's on the kitchen table. And the girl drank from her grandmother's blood. "You must be tired from your long walk through the woods. Do come to bed with me. And the girl climbed into bed with the wolf. She soon saw that it was not her grandmother in the bed with her, and she became frightened. Not knowing how else to escape, she said, "I have to go to the privy." "You can just do it in the bed," answered the wicked wolf. "I don't have to go little. I have to go big," said the girl. "All right," said the wolf, "but hurry right back as soon as you are done. The girl ran out of the house, and she ran past the privy, and she ran through the woods, and she did not stop until she was safely back at home.” (www.maerchenlexikon.de).

Het betreft hier een oudere versie van het sprookje van Roodkapje en de boze Wolf. Het meisje heeft hier nog geen rood kapje op. Het thema van de verleiding door de vader / wolf tot de seksualiteit is hier nog niet aanwezig. Andere elementen zoals het mandje met eten brengen, de wolf en in bed kruipen bij oma zijn wel aanwezig en duiden op een niet te miskennen verbondenheid met Roodkapje en de boze Wolf. Het gegeven dat het sprookje bondiger is suggereert dan weer dat De Valse Grootmoeder een oudere versie is. Bruno Betteleheim sugereert dat het rode manteltje van Roodkapje haar ontluikende (genitale) seksualiteit symboliseert (Bettelheim, 1975:173). In dit sprookje van De Valse Grootmoeder speelt het thema van de genitale seksualiteit niet. We zien hier hooguit thema’s met betrekking tot eten en drinken (het vlees en het bloed van de oma) en de continentie (uitnodiging te plassen in bed en het naar het toilet vluchten). We kunnen veronderstellen dat de Valse Grootmoeder hier gelijk staat aan de wolf. Er is hier nog geen jager of vaderfiguur te bekennen, evengoed als de genitale seksualiteit ontbreekt. Het gaat hier dus over een problematiek die zich situeert in de orale en anale fase en niet in de genitale. De Valse Grootmoeder is zelf de wolf die het kind helemaal voor zich wil: ze wil dat het meisje bij haar in bed komt (m+) in plaats van de grote buitenwereld te verkennen (d+). Grootmoeder wil dat de kleindochter terug regresseert naar het stadium van een onzindelijk kind. Dit blijkt uit het voorstel van de grootmoeder om dan maar in bed te plassen in plaats van naar het toilet te gaan. Ze verbiedt het meisje eigenlijk de zelfstandigheid. Dolto koppelt het “proper worden” aan een toename van zelfstandigheid en exploratiedrang (d+). Verder zien we ook een situatie waarbij de grootmoeder wenst dat het kind zich laaft aan haar eigen lichaam: de wolf/valse grootmoeder biedt het lichaam van grootmoeder aan onder de vorm van eten (aan de onvermijdelijke eettafel van de vrouwenmaffia). De eis van de Valse Grootmoeder komt er dus op neer dat een (klein) dochter zich laaft aan haar lichaam – met andere woorden een klein kind blijft dat aan de moederborst blijft hangen. Het feit dat het eten, het orale aspect dus, een hoofdrol speelt in het sprookje van Roodkapje en de boze Wolf en het sprookje van De Valse Grootmoeder zien we niet alleen in het opeten (van de grootmoeder, roodkapje) maar ook in het brengen van het eten. Misschien is het moeder die de orale vragen van de Godmother van de vrouwenmaffia beu is waardoor ze haar dochter dan maar als volgend slachteroffer in de matriarchale lijn naar haar moeder stuurt met wat eten? Gelukkig weet roodkapje weg te vluchten van de orale fase (eten, plassen in bed) naar de anale fase (zelf naar toilet gaan en zelfstandig de grote wereld in vluchten) wat mogelijks de deur opent voor een genitale ontwikkeling.
Hier zien we de vrouwenmaffia op z’n sterkst. Het gebod van de moedergodin/Godmother/ grootmoeder om klein te blijven, in de moederschoot te blijven komt hier sterk op de voorgrond in deze versie van het sprookje. De moeder (want zij stuurt het meisje op weg met eten voor de grootmoeder) en de grootmoeder (want zij wil dat het meisje zich laaft aan haar lichaam of eettafel) wensen dat het kind zich niet laat verleiden door iets anders buiten deze symbiose binnen de matriarchale lijn.

7. Roodkapje en de vrouwenmaffia
Deze “matriarchale lijn” is ook het pad dat Roodkapje in Roodkapje en de boze Wolf in de latere versie van de traditionele volksvertelling niet mag verlaten. De moeder waarschuwt Roodkapje dat ze het pad niet verlaten mag om bloemetjes te plukken. In de volkstaal betekent “het plukken van een bloemetje” ook het ontmaagden van een meisje. Er mogen dus met andere woorden geen bloemetjes geplukt worden in het bos. Daar ontmoet Roodkapje de boze wolf, die in deze versie van de volksvertelling symbool staat voor de imaginaire vaderfiguur. De moeder en de andere acolieten van de matriarchale lijn verklaren dat het meisje zich niet mag later verleiden door een man die ze tegen komt. Vermoedelijk stamt dit in de eerste plaats uit een oprechte bezorgdheid niet te snel de wegen van de genitale seksualiteit te bewandelen.



Maar deze bezorgdheid kan ook voortkomen uit een angst voor de rivaliteit met de dochter. Dit zou het narcisme van de matriarchale lijn kunnen bedreigen aangezien de dochter dan in een genitale seksuele rivaliteit met de moeder (en andere vrouwen van de familie) treedt om de liefde van de vader. Hier zien we de thematieken uit de Kaïn & Abel-mythe opduiken onder de vorm van de rivaliteit onder de vrouwen. Een andere bedreiging bestaat erin dat Roodkapje een betere man zou vinden dan de moeder gevonden heeft. Zo zie ik regelmatig dat sommige dames in mijn praktijk een goede kostwinner aan de haak slaan. Deze man die veelal functioneert op anaal niveau (werken en geld verzamelen maar weinig seksualiteit) is zelf een graag geziene gast aan de tafel van The Godmother. Voor deze moedergodin vormt zo een man geen bedreiging aangezien er weinig seksueels in zit: hij wil namelijk liever taartjes komen eten in plaats van zijn geliefde mee het bos in te lokken om wat bloempjes te plukken of met zijn gezin bezig te zijn. Zo’n man faalt op de lange duur onvermijdelijk aangezien ook Roodkapje seksuele gevoelens heeft. Dit bevestigt dan de voorspellingen van de vrouwenmaffia als zouden mannen voor niets deugen. Zo zie ik regelmatig dames die dan stiekem een grote boze wolf (meestal een agressiever en meer seksueel aangelegd type) ontmoeten (in het onvermijdelijke duistere bos, hoe kan het anders stiekem?) die hen alle kanten van de spreekwoordelijke kamer laat zien. De nieuwe man word nauwelijks besproken (omerta) en indien dat wel het geval is sterk afgekeurd. Indien de dochter toch bij deze man blijft en absent is aan Godmothers’ eettafel, dan dreigt de onvermijdelijke vendetta (verbreking van contact na telefonische dreigementen). In een andere situatie zag ik de matriarchale lijn zich inmengen in de financiële aspecten van het leven van de dochter met de nieuwe partner: er werden bezwaren geuit over de wenselijkheid van de investering van via de maternale grootmoeder geërfd geld in een huis dat de dame in kwestie zou betrekken met haar nieuwe man. Deze man was niet zo graag present aan grootmoeders tafel.
Behalve een mogelijke narcistische kwetsuur dreigt hier soms ook een reëel gevaar in die zin dat het meisje de vader seksueel zou trachten te verleiden en dat deze vader daarop zou ingaan. Dat is meestal een ingebeelde angst van de moeders die voortkomt uitmoeders vrees voor rivaliteit van de dochter. Moeders zijn meestal op de hoogte van de (vermeende en gevreesde) kansen die hun dochter heeft tot verleiding tot psychologische incest van de vader (=dat vader meer zorgen geeft aan zijn dochter dan aan zijn vrouw). Meestal zijn het ook moeders die nog weinig betrekkingen hebben met hun man die hiervoor vrezen: ze vrezen dat hun man zich meer aangetrokken voelt tot de dochter dan tot hen. Ze vergeten dat ze dit probleem soms deels zelf in het leven geroepen hebben door hem seksualiteit te ontzeggen. Meestal is ook de grootmoeder op de hoogte van deze incestdreiging. Deze grootmoeders hebben hun dochter de rechten op een eigen seksualiteit veelal ontzegt. Daardoor mislukt het huwelijk en laten ze zich makkelijk terugroepen in de matriarchale lijn, maar ontstaat eigenlijk net het (meestal ingebeelde) gevaar op incest door de onbevredigde vader die zich laat verleiden door zijn ontluikende dochter. Reden te meer voor de vrouwenmaffia binnen de familie dus om mannen te discrediteren. Men ziet dit veel gebeuren: de vrouwen van de familie zitten samen hun beklag te doen over hun man. De ouderen van deze groep bevestigen de klachten van hun dochters met eigen voorbeelden. Meestal komt deze ontevredenheid voort uit het zich niet laten verleiden door de gewenste man (want volgens de vrouwenmaffia is hij in werkelijkheid slechts een boze wolf). Ze zijn dan getrouwd met “de ideale schoonzoon” die ook graag aanschuift aan de eettafel bij oma maar zijn seksueel ontevreden aangezien deze man veelal maar een slappe versie van een man is, niet het soort man waar deze roodkapjes over dromen: een man aan wiens sterke mannelijke lusten ze zich wensen over te geven. Dit falen zich te hechten aan de gewenste man verwordt dan tot een taboe: daar mag niet over gesproken worden. Soms duiken dan seksuele problemen als anorgasmie, vaginisme (het is niet de man die ik graag zie) en overspel op (stiekem toch een relatie met de gewenste man, meestal een macho-type), evenals een falen in strengheid naar de kinderen (laaf je maar aan mij, ik ben nu alleen nog maar moeder en daarom heb ik het zo sterk nodig toch nog ergens bevrediging te vinden) met opvoedkundige problemen tot gevolg (het zijn allemaal kleine wolven, net zoals hun pa!). Soms lukt het zich los te maken van de moedermaffia, maar dan treden gewetensproblemen op zoals reeds hoger geschetst.

Zoals hier geïllustreerd bieden de twee versies van de volksvertelling van het meisje en de wolf een grote verklarende waarde voor de lotgevallen van vrouwen in de ontwikkeling tot zelfstandigheid. Men zou kunnen stellen dat voor vrouwen de vectoren C en S de volksvertelling van de Valse Grootmoeder en voor de vectoren S en P de volksvertelling van Roodkapje en de boze Wolf een betere “organisatie van betekenaars” bieden dan de hierboven aangeduide mythes die dan eerder opgaan voor mannen. Het mag niet onvermeld blijven dat deze 2 mythes ook een sterke verklarende waarde bieden voor jongens een mannen die zich meer aan de moeder gehecht hebben dan aan de vader.

8. Uitwegen
Een mogelijk doorgroei naar een genitale seksualiteit (vector SCH) met actief participatief moederschap en partnerschap is bereikbaar indien de orale castratie en de separatie van de matriarchale lijn toegestaan zijn. Toelaten dat een dochter niet plaatsneemt aan de moederlijke eettafel en er een eigen mening en wil op na houdt is noodzakelijk wil ze niet gevangen blijven onder de matriarchale imperatieven en zich volledig bewust willen inschrijven onder een nieuwe Vadernaam wat patriarchale imperatieven installeert voor de vrouw. Wanneer dit niet mogelijk is kan zich een regressie naar de matriarchale lijn (naar vector C) voordoen, met problemen als vaginisme, anorgasmie, anorexia of boulemia. Wanneer de matriarchale imperatieven nog niet vervangen zijn door patriarchale, dan bestaat de mogelijkheid tot CVS, dwangneurose, automutilatie (zelfbestraffing), toxicomanie (verdoving).

Een bedenking achteraf is dat Freud in "een geval van paranoia strijdig met de psychoanalytische theorie" gelijkaardige hints gaf toen hij het "moedercomplex" besprak.

vrijdag 4 februari 2011

Abraham & Isaac en Abel & Kaïn

Binnen het szondiaanse denken hanteert men de paroxistische vector P. Deze kan gekoppeld worden aan verscheidene zaken: de Wet die plots opgelegd wordt, de affectreactie daarom, de groei daarin mbt tempering van de driften en de afvoer van overmatige affectieve drift; het fantasma van de oerscène, het besef van de plaats in de genealogie, het besef dat de vader procreator is en ook afzag van zijn genot, ... De stap vóór het assumeren van de castratie.

Deze driftvector P in het ontwikkelingsverloop van het kind wordt veelal geassocieerd aan de mythe van Abel en Kaïn. Kaïn dood zijn broer omdat deze door vaders oordeel bevoordeeld werd en Kaïn niet. Ook deze mythe is oedipaal te lezen indien men de oogst van Kaïn en het fokschaap van Abel ziet als partiële objecten afkomstig van het genot dat ze hadden van "(Moeder) Aarde". God de vader oordeelt hier en castreert Kaïn (die loom vruchtgebruik praktiseerde: hij nam wat van moeder Aarde en gaf het aan god de vader, er is geen eigen verlies) die de castratie niet assumeerde, en deze laatste barst in woede uit en doodt zijn broer Abel. Abel daarentegen werd door vader beloond met een gunstig oordeel aangezien hij de wortel van zijn genot, het fokschaap die hem normaliter ook in de toekomst zou voorzien van nageslacht onder de vorm van een grote veestapel, offerde. Daarmee zag hij ervan af te genieten van zijn Moeder (Aarde), assumeerde hij de castratie, waarvoor hij beloond werd. Ook finaal gezien is Abel gecastreerd: hij kent een eindig leven. Kaïn wordt gestraft met de oneindige lijdensweg van het zwerven, het gevolg van zijn niet castratie: de afwezigheid van het concept van de Dood.



Bovenstaande paragraaf is een repliek op de Szondiaanse poging om de mythe van Abel en Kaïn te isoleren als een familiale structuur die bestaat naast het Oedipus en die jammerlijk over het hoofd gezien werd. Deze mythe echter is al even oedipaal als het oedipus zelf, aangezien we hier gewoon 2 triangulaire structuren hebben ipv 1: [moeder aarde - Kaïn - god de vader (en het object 'oogst')] en [moeder aarde - Abel - god de vader (en het object 'fokschaap')]. In plaats van de woede te richten op de vader wordt ze hier op de broer gericht. De mythe gaat eigenlijk over een mogelijke slechte afloop van de oedipale mythe die uitmondt in de psychose tgv de Verwerping van de castratie. Het is dus niet nodig dat Jens De Vleminck in zijn artikel de Szondiaanse beweging portreteert als de hoeders van de verloren gewaande Heilige Graal van het alternatief op de oedipale mythe. De Abel en Kaïn-mythe gaat slechts over de Verwerping van de Oedipale mythe als enige generator van de humaniteit, net als sommige Szondianen wensen te doen.

Er is bovendien nog een mythe die naar zijn thematische inhoud in te schrijven valt in het veld van de paroxistische driftvector P: de mythe van Isaac en Abraham. Deze mythe is al even oedipaal te lezen als die van Abel en Kaïn en bovendien gaat ze over de andere mogelijke uitkomst: de assumptie van de castratie en de belofte van het eeuwige leven, zij het dan alleen imaginair en voorbij de geassumeerde dood (en castratie). Abraham is op een bepaald moment bereid de dood van zijn procreatie, zijn zoon, te volbrengen op vraag van god. Abraham had namelijk de primaire zorgvraag geuit aan god nog een eigen kind te kunnen hebben, van zijn eigen vlees en bloed. God willigt deze wens in en komt op een gegeven moment de rekening vereffenen: Isaac moet geofferd worden. Abraham toont zich bereid zijn genot (een eigen zoon) op te geven en daarin leest god de assumering van de castratie. God belooft Abraham tenslotte als beloning ontelbare vele zonen. Er gebeuren 2 zaken in de achtergrond:
1) Eigenlijk is god al even afhankelijk van Abraham als andersom aangezien Abraham ook god 'creërt' door hem volgelingen (Isaac en diens nageslacht) te geven, namelijk zijn nageslacht dat voor de verspreiding van de godsdienst moet zorgen.
2) door af te zien van het genot ((object a, de zoon) van zijn primaire zorgvraag tav (a) de 1e Ander op vraag van (b) god, de 2e Ander overstijgt de gewone zorgvraag zichzelf en wordt ze Aufgehoben tot een projectie van Abrahams (en doorheen hem ook gods) overdrachtelijk verlangen (verspreiding van godsdienst) in de toekomst. We zien hier wederom een oedipale structuur (a,b,c + object a), met een beloftevolle assumptie van de castratie (het doden van de voortbrengselen van het eigen genot tav degene aan wie men de primaire zorgvraag stelde, de 1e Ander, op vraag van god (de 2e ander). Dit is zoals symbolisch z'n eigen zaad doden, z'n eigen lid er symbolisch afsnijden (itt de schrijnende reële autocastraties bij psychotici). Vandaar de afspraak met god dat alle volgelingen het de voorhuid zouden verkorten als symbolisch herinneringsmonument aan de inauguratie van de castratie, ooit bijna reëel uitgevoerd.

We zien dus dat de triangulaire structuur blijft terugkeren: je hebt steeds 3 samenstellende elementen (kind, 1e Ander, 2e Ander) en het partiële object. We kunnen dit bij verscheidene andere myhtes ook zien:

- de mythe van het Aardse Paradijs. Daar zien we Adam en Eva, elk afzonderlijk in een triangulaire structuur gevat: [Aards paradijs - Eva - God] en [Aards paradijs - Adam - God]. Voor elk is er een partiëel object en een verleider: voor Eva de slang die haar verleidt van de appel te bijten, voor Adam is het Eva die hem verleidt van de appel te bijten. Het gevolg van deze verleiding is de verdrijving uit het Aardse Paradijs en het zich bewust worden van de geslachtelijkheid. We zien hier verschillende zaken: men kan stellen dat deze mythe te koppelen is aan de Szondiaanse vector C (de contactvector van het aanklampen aan de 1e Ander, moeder Aarde, het Aards Paradijs). Op een bepaald moment zien we de introductie van het verleidingsfantasma: het object a, de appel, aangereikt door een fallisch wezen (de slang, langwerpig wezen ~phallus, introductie van de imaginaire phallus in het denken). Tengevolge daarvan zien we het ontstaan van de sexuering en de objectrelaties. Het Aardse Paradijs, speelgrond van het fantasma van de terugkeer naar de moederschoot, vindt dus zijn voleinding middels het verleidingsfantasma waarna Adam en Eva verdreven worden uit het Aards Paradijs. De castratie situeert zich op het niveau van het orale object (de appel die niet meer gegeten mag worden ~de moederborst).



-Daarop volgt de vector S: de seksuele vector van het verleidingsfantasma. Freudiaans situeren we hier het ontstaan van perversies en neurosen. Oedipus wordt verstoten door zijn ouders omwille van een slecht omen en men brengt het teken van zijn castratie wel aan (aan de achillespezen doorstoken en met een stok), maar hij dient deze niet te assumeren. Hij doodt later zijn vader en huwt zijn moeder. We zien hier wederom een triangulaire structuur: 1e Ander, 2e Ander en Oedipus zelf. Daarnaast kan men zich de vraag stellen of hij tenslotte zelf niet de object-positie bezit: in de perversie ziet men dat een kind tot object van genot van de moeder gemaakt wordt, zelf geen subject meer is, meent "al" te zijn voor de moeder. Op andere momenten ziet het kind dat dit niet steeds zo is, het kind is "al" voor zijn moeder wanneer vader er niet is. Dit vormt de structuur voor de perverse loochening en ligt in de lijn van de veronderstelling dat mensen met een perverse structuur aangetrokken zijn tot de patricide. De pervert wordt sterk geraakt door de momenten dat zijn moeder hem wel de castratie oplegt en hem laat staan voor vader. Dit maakt hem kwaad en zet hem aan tot het doden van zijn vader. Oedipus draagt het teken van het tekort ("Oedipus" betekent "gezwollen voet" en verwijst naar zijn kwetsuur) en moet het niet assumeren (doodt vader, huwt moeder). Kortom, we zien hier een perverse uitkomst van de gevolgen van het verleidingsfantasma (van het kind door de ouder). Het verbod op het genot van de moeder wordt hier uitgebeeld door de dreiging van de pest en de dieren die geen vrucht meer dragen (de procreatie valt stil). Waar we bij de overgang van C naar S de introductie van het verleidingsfantasma zagen, zien we hier bij de overgang van S naar introductie van de oerscène en daaraangekoppeld de (angst voor) straf en schuld in P. Opmerkelijk is dat de scopische pulsie (die geassocieerd wordt aan het verleidingsfantasma (flirten met de blik) hier "gecastreerd wordt", we zien dat de berouwvolle Oedipus (die zich aan het einde van de mythe niet meer binnen de perverse structuur situeert) zich de ogen uitsteekt en de straf op zich neemt. Het gaat hier om de anale castratie, het object waarlangs gedomineerd en verleid wordt (de blik) (en geld) wordt hier ontnomen opdat Oedipus toch nog de perversie kan ontsnappen.


- Er zijn nog andere mogelijke uitkomsten:
zoals hierboven geschetst is een paroxistische reactie op de problematiek die naar voor komt in de oedipale mythe (het fantasma van de verleiding) te vinden in de evenzeer triangulaire Abel&Kaïn-mythe die verbonden wordt aan de P-vector. P is de vector van de oerscène. Het object van de blik dat in de voorgaande fase gecastreerd werd (het kind mag de blik niet meer actief gebruiken ter verleiding) wordt hier nog passief ingezet: de voyeuristische pulsie van het kijken (naar wat daarvoorbij dat verboden genot (van papa met mama) ligt. De overgang van S naar P wordt gemarkeerd door oerscène waarin het kind geconfronteerd wordt met verschillende zaken: in de eerste plaats het zien van de ouders die elkander beminnen (oerscène)terwijl het kind dat door één van hen bemind te worden. Dit levert een castratie van het genot op aangezien het kind zich buitengesloten voelt (ontstaan van de woede) uit de liefdesrelatie tot de moeder waarop het kind kan zich de vraag gaat stellen waaraan het dit verdiend heeft. Eventueel reageert het hier kwaad op, of besluit het zich in te houden. Dit staat nog niet gelijk met het assumeren van de castratie; hier speelt vooral de schuldvraag en de affectieve reactie daarop en het eventuele vermijden van schuld en straf. Verder wordt het kind zich niet alleen bewust dat het is voortgekomen uit de schoot van de moeder, maar ook dat de vader een belangrijke, tot voorheen onbekende rol heeft in de procreatie. Tenslotte dient het kind weerstand te bieden aan de verleiding (van het doden in dit geval). Het fantasma van de castratie speelt mee op de achtergrond: het kind beseft dat er iets moet opgegeven worden. Het is alleen maar de vraag of het dit wil. Het object van castratie hier is de phallus. Het vehikel van de castratie is hier de stem van Vader die Kaïn ter verantwoording roept. Hier stelt de stem een vraag.

- De overgang van de paroxistische vector P naar de Ik-vector SCH wordt gemarkeerd door de introductie van het fantasma van de castratie: niet alleen de introductie ervan deze keer, maar ook de assumptie ervan. We kunnen dit zien in de mythe van Abraham en Isaac. Abraham castreeert zijn eigen genot op zijn zoon (bvb: hem uit handen geven, niet voor zich houden) en van zichzelf tenaanzien van degene aan wie hij de eerste zorgvraag stelde. Dit opent een toekomstperspectief voor de zoon doordat vader en zoon even goed gecastreerd zijn nu: Abraham door af te zien van het object van zijn genot (zijn zoon) dat hij had verkregen van de 1e Ander aan wie hij zijn zorgvraag stelde, en Isaac door toe te staan dat vader hem zou offeren (en door zijn besnijdenis). (Het object van) de stem die in de vorige fase het kind nog ter verantwoording roept komt nu vragen wat men van zin is met de toekomst: hoe wil men zich verder projecteren in de resterende tijd? Hier gaat het niet meer om een vraag, neen het is een gebod, te nemen of te laten. Dat is de eis van de castratie die door het object van de stem manifest gemaakt wordt.




Kort samengevat kan men stellen dat er bij de Szondiaanse 4 vectoren 4 basisfantasma's horen en dus ook 4 fasen in de ontwikkeling, maar ook 4 mythes. Deze mythes horen elk bij een fantasma. De introductie van een volgend fantasma (nog in de vorige fase die gemarkeerd is door de vorige vector) maakt de overgang naar de volgende voor. Van deze 4 mythes gaat er 1 over wat er gebeurd indien een oedipuscomplex zich niet zou aandienen: dan bevinden we ons in het Aardse Paradijs, zonder besef van procreatie en geslachtelijkheid. Dit leunt dicht aan bij het autisme die de sexuering verwerpt en waarbij de 1e Ander tracht niet hierover te zeggen aan het kind. Daarop volgend hebben we 3 mythes die elk lijken te handelen over een andere uitkomst van de oedipale problematiek: de Oedipus-mythe zelf die handelt over het verloochenen van de castratie (ook al heeft deze zich niet aangediend vanuit de 1e Ander); de Abel&Kaïn-mythe die handelt over de mogelijke psychotische uitkomst indien de idee van procreatorschap van de vader verworpen wordt; en de neurotische uitkomst in geval van aanvaarding van de castratie zoals weergegeven in de Isaac&Abraham-mythe.

Het is dus niet nodig de Abel&Kaïn-mythe naar voor te schuiven als "de gemiste andere mythe van de humaniteit, naast de Oedipale mythe". Er zijn 4 basale mythes: 1 die pré-oedipaal is (Aardse Paradijs) en 3 die handelen over de 3 mogelijke uitkomsten van het problematiek van seksuering en inschrijving in de generatielijn en aanvaarding van procreatorschap (Oedipus, Abel&Kaïn en Abraham&Isaac.)